jctv (J):HOME

 

 

 

 

Afval, een fenomenologie van het er zijn

Een lezing aan de Universiteit te Leiden in 1998

 

 

Als u Willemstad in Curaçao uitrijdt komt u bij het Rijksbordeel. Alle wegen lijden naar het bordeel. Dat is niet helemaal waar. Maar het is een heel klein eiland. Het bordeel is een staats onderneming. Het is een poging het oudste beroep onder controle te brengen: ziektes, exploitatie, enzovoorts. De typologie van het bordeel is dat van een concentratie camp. Het zal vroeger een militair camp geweest zijn: een groot rechthoek met een muur, en daarbinnen een strikte regimentering van ruimtes en activiteiten. Lange barrakken orthogonaal gerangschikt om een kern: de bar. Ik ben er zelf niet binnen geweest. Niet omdat ik dat niet wilde, maar omdat ik dat niet durfde. Ik raak van dit soort plaatsen altijd een beetje onthutst. Dus rijden we verder. Naast het bordeel is een grote stortplaats voor het afval van de stad. Het heeft, zei het in een lossere configuratie, ook de typologische kenmerken van een concentratie camp. De hopen oud metaal liggen in een zeer functionele configuratie: orthogonaal, de meest efficiënte vorm van verkaveling. Maar laten we eerlijk zijn, welke instellingen van de Westerse maatschappij hebben dat niet? Kent u het boek van Dostojevski: L’esprit soutterrain of Notes from Underground? Ik kan geen Russisch lezen helaas. In het Nederlands heet het Aantekeningen uit het ondergrondse. Zou u het niet gelezen hebben dan raad ik het aan: het is een belangrijk betoog waarin orde en chaos met elkaar worden ingewreven. Rem Koolhaas beschrijft een vergelijkbaar idee in zijn Delirious New York waarin hij de twee dimensionale orde van het raster, het New York Grid, als geraamte interpreteert waarin een driedimensionale chaos woekert. Ik wil overigens niet beweren dat de concentratie camp model is geworden voor onze samenleving. Dat is ook helemaal niet zo. Maar wat in ieder geval wel het geval is, is dat onze samenleving een model is voor de concentratie camp. Psychologiserend kan gesteld worden dat onze samenleving, voor zover het een bewust lichaam betreft, hunkert naar ordelijkheid. Dat is minder gek dan je zou denken, het bewustzijn van de samenleving is de discussie, het debat.. Iedereen maakt gebruik van de omgeving en dus loont het spelregels te formuleren op basis waarvan de verdeling en verkaveling van die omgeving zonder al te veel geweld verloopt. Ordelijkheid wijst dal al snel naar bepaalde oplossingen zoals die van het categoriseren, het definiëren, het sorteren en het concentreren. Bovendien betreft het hier een evangeliserende drang die we vooral willen opdringen aan het ongewenste. Het gewenste krijgt meer geduld, mag zich misdragen in die ordelijkheid. De evangeliserende aard van deze drang naar orde veroorzaakt een verwilderende chaos: de creativiteit en de derde wereld. Creativiteit en onderontwikkeling zijn nauw verbonden. In de botsing van orde en chaos ligt onze verlossing; in de drang naar orde, waar we ons aan de angstige banden leggen van een brutale discipline en een nauwe functionaliteit, kan, paradoxaal genoeg, de chaos van onze hopeloze en dronken creativiteit des te losbandiger haar gang gaan. Apollo en Dionysus: zonder banden geen losbandigheid. Waar creativiteit buiten de grenzen van definities opereert, valt de derde wereld buiten de grenzen van de verkaveling.


Enfin, we zijn nu aangekomen bij de afvalstortplaats. Daar is het stil. Ja, nu en dan het gegrom van grote, oersterke motoren, een geluid dat ons in evolutionistische termen ver terug drijft, naar het begin van alles. Die motoren knijpen het ijzer van de wrakken en oude ijskasten fijn. Reduceren deze goddelijke machines tot een nette kubus. Het geluid van die grote motoren zijn hulpeloos tegen de stilte. Ze kunnen haar slechts benadrukken, ze zijn haar handlangers. En wanneer men geheel doordrongen is van de stilte komt het gesuis van de wind. Het is een wind van hilarische onveranderlijkheid. De wind die de vergankelijkheid van alles spreekt en alles weer tot het eeuwige brengt. Het is een spirituele ervaring. Niet dat ik daar echt van houd overigens, spirituele ervaringen. Ze kleven zo aan je gehemelte. Dus rijden we terug langs het bordeel. Het andere concentratie camp, en luisteren. En ja hoor, daar wordt die spiritualiteit naar behoren gemaltraiteerd. Daar hoort men, in de verte, het verse gelach en vette gebral van de eeuwen. Het gelach dat de wind doet zwijgen. Het is een eeuwig gelach, een gelach dat de vergankelijkheid vereeuwigt. Hier ligt de geschiedenis met haar benen wijd. Enerzijds ligt hier het sociale afval dat, tegenwoordig, in concentratiekampen wordt geplaatst om het huis, de buurt, de stad, en het overgebleven landschap kuis te houden en het materiële afval, ook in haar concentratie camp, dat netjes tot kubussen wordt gereduceerd. Dat stapelt beter, ziet u.


Het gaat in deze lezing om het woord “litter.” Er is geen Nederlands equivalent. Het woord dat er het dichtste bij komt is het veel poëtischere woord “afval”. Afval heeft niet de klank van lichte voetjes en is zwaarmoediger. Afval heeft een Bijbelse connotatie. “De val er van af.” En heeft iemand zich ooit bekommert wat er met het klokkenhuis is gebeurd? Dat zal toch immers het eerste afval geweest zijn het eerste appeltje dat ooit aan corruptie onderhevig werd en de grond heeft doen sidderen. We zijn het geheel vergeten. Maar het zal gevallen zijn, nog voor dat God de daad ontdekt heeft, en daarom ligt de Hel misschien wel onder de grond. Afval het is een historisch probleem, het is een existentieel probleem dat een fenomenologische benadering vraagt. Wat is het nu precies? Welke relatie heeft het tot ons zijn en wat willen we ermee?


Toen ik in Jamaica vertelde dat ik in Leiden het zou hebben over "litter", keken ze me verwonderd aan en vroegen meteen. “Bent u er voor of er tegen?” Nu ben ik altijd zo jij-erig geweest dat ik dat “u” wel mooi vond en ze dachten mij te kennen. Wetend dat ik perverse trekjes heb, en met het vermoeden dat mijn positie met betrekking tot het Christendom niet geheel zuiver zou zijn, dachten ze: “Hij zal er wel voor zijn. Rare jongens die Hollanders.” Maar dat is niet zo. Het is namelijk zo’n oninteressante vraag: “Bent u er voor of er tegen?” Het reduceert de gehele wereld tot een kust. U bent of in het water, of er uit? En dan? “Bent u nat of droog? Daar ben ik toch niet mee bezig. Ik ben een stille historicus: Ik moet verder kijken dan zo’n vraag en het oordeel zo lang mogelijk uitstellen om beter te kunnen zien. Nee. Afval is. Het is Daar. Heidegger zal het ook gezien hebben als een actief middel tot ons bestaan.

Het afval, net als onze schilderijen en ons gedrag en onze gebouwen, schept ons. Net als bij Job, wiens duizenden schapen en koeien tot zijn substantie behoorden (he was a man of substance), is ook het afval deel van onze substantie. En er is een interessante parallel tussen het afval en ons bestaan. Immers worden wij, net als afval, ook de wereld in geworpen, tussen de dingen. Merries werpen hun veulens en hun nageboorte. In het Engels heeft een hond een “litter of puppies”. In het Nederlands bestaat het equivalent van litter nog in het woord verwerpen, waarmee een stelling tot afval wordt gereduceerd. Het werpen speelt een belangrijke rol in de conceptualisering van ons bestaan. Door het werpen wordt afval, afval. Doordat wij de wereld in geworpen worden, tussen de dingen, moeten wij ons handhaven door onszelf te scheppen. Het ligt ‘m in dat werpen dat “scattering” dat afval tot afval maakt. Het is dan ook niet bijzonder dat de armoede in Jamaica, zich in de periferie “scattered”. Ongeplande wijkjes waar de gebouwen over het land worden gestrooid. Armoede is een vorm van maatschappelijk afval. Bij ons wordt het gecategoriseerd en in speciaal geconcentreerde wijken weggezet. In Jamaica is dat anders. Maar eerst nog even terug naar het werkelijke afval. Daar is het hier om te doen. Het ligt daar maar en trekt de omgeving geheel naar zich toe. De plaats waar het afval terecht komt is nooit een neutrale plaats. Het begrenst de plaats waar wij willen zijn. Het schept de omgeving geheel opnieuw in ons evenbeeld. En dat wekt, in onze samenleving, zo’n wilde irritatie. Die irritatie is zo erg dat de plaats ontplaatst dreigt te worden als het afval de overhand krijgt. Dus nemen wij het weg. Wij nemen het met name daar weg, waar mensen graag willen zijn, en dat is nu juist waar het meeste afval gemaakt wordt, waar men feesten en demonstreren wil. Men neemt het daar weg zo dat het volgende feest zich aan het vrolijke consumeren kan overgeven zonder zich over de herinnering van het verleden te hoeven bekommeren. Men brengt het afval naar een afval stortplaats om het leven te vergeten. Storten is zoveel bewuster dan werpen. En op zo’n stortplaats wordt het verwerkt door mensen die van het afval hun leven hebben gemaakt. Heb ik een these? Nou, nee, ik heb geen these. Dat wil zeggen. Ik heb er zo veel. Het gaat er mij vooral niet om tot conclusies te komen. Conclusies zijn eng. Conclusies zijn het einde. En daar wil ik helemaal niet aankomen. Ik wil denken. Alleen maar verder denken tot dat er niets meer is. En dan kan ik eeuwig blijven dwalen zonder ooit iets te vinden. De titel van deze lezing zoals hij is aangekondigd is de dialectiek van het afval. “The dialectics of litter”. Die titel heeft Tom verzonnen. De oorspronkelijke titel was “Litter, a phenomenology of place.” Maar nu ik er over nadenk, had Tom, gelijk. Het heet de dialectiek van het afval. Een dialectiek die tot het grote absolute niets leidt. En dan zal ik ook maar een these uit mijn hoed grijpen: Het probleem van afval is geen werkelijk politiek probleem. Het is geen duidelijk ecologisch probleem. Dat maken wij ervan om bezig te zijn. Wij moeten nu eenmaal politiek en economisch bezig zijn omdat we samen willen leven. En nu, na de koude oorlog, zijn we op dat niveau vooral apocalyptisch bezig. Kent u het werk van de Czechische schrijver Josef Klima: Afval en Liefde? Daar spreekt hij weemoedig over het veranderende karakter van ons afval. Er is meer, omdat we meer consumeren. Wat we consumeren is van slechte kwaliteit, vroeger, toen alles beter was ging een paar schoenen jaren mee en we zullen onder het afval bedolven worden: de tweede zondevloed. Hier komt hij overeen met de Italiaans/Cubaanse schrijver Italo Calvino, in zijn onzichtbare steden beschrijft hij hoe het afval zal ons zal verenigen en bedelven. En toen er in noord Spanje een dorp door een afval lawine verwoest werd, waren de apocalyptici extatisch: ze hadden gelijk gekregen. En de wereld ging verder, blind en dronken in haar toenemende industrialisatie. Politiek en economisch apocalyptisme is slechts een vorm van genot en machtsuitoefening. Ik wil daarmee niet beweren dat dit soort machtsspelletjes geen functie hebben. Welzeker, ze veranderen onze houding en maken ons bang, ze doen onze creativiteit woekeren. En dat is goed. Maar waar het werkelijk om gaat met afval, is de geschiedenis.


Mijn these is: dat het afval van vandaag het bewijs zal geven dat onze geschiedenis zich geheel aan het dematerialiseren is. Kent u het Sumerische gedicht dat de afval als haar belangrijkste metafoor gebruikt. Ongetwijfeld. Ik citeer in het Engels: "The storm ordered by Enlil in hate, the storm which wears away the country covered Ur like a cloth, enveloped it like a linen sheet. On that day did the storm leave the city; that city was a ruin O father Nanna, that town was left a ruin’ The people mourn Dead men, not potsherds covered the approaches The walls were gaping The high gates, the roads were piled with dead In the wide streets, where feasting crowds would gather, Scattered they lay In all the streets and roadways bodies lay In open fields that used to fill with dancers. They lay in heaps The country’s blood now filled its holes like metal in a mould Bodies dissolved like fat left in the sun." In dit gedicht zitten een aantal thema’s en beelden verscholen. Het afval dat vervangen wordt door kadavers. Het kadaver dat op het afval ligt. Het Engelse woord “litter” betekent overigens ook bed. Die kadavers liggen her en der verspreid, in de strijd geworpen en op een bepaalde plaats terecht gekomen waar normaal iets anders gebeurt: het feest. Waar, net zoals met oorlog altijd veel afval wordt geproduceerd. Oorlog en feest hebben veel gemeen, met name het woord abandon. Abandon is een kernbegrip in de geschiedenis van de afval. De overgave, de vrijgave, het achter laten, zonder gedachten, zonder heimwee. En buiten de stad liggen die kadavers in hopen. De hoop als architectonisch type is het begin van onze moderne samenleving; het is de proto-architectuur waar de rechthoek haar tirannie nog niet ontdekt heeft. De hoop is het verschijnsel van een natuurlijke aantrekkingskracht waar alles volgens een Aristotelische metafysica opeenhoopt waar het zich thuis voelt omdat alles nu eenmaal zichzelf opzoekt: het bloed dat in gaten verzamelt. Wat de samenleving van dieren zo bijzonder maakt is hoe dat verzamelen gebeurt en wat er met het verzamelde gebeurt. Iets wat niet in het gedicht zit, maar er wel met geweld uitgehaald kan worden, zoals een valse bekentenis: is de eeuwige “rehearsal of beginnings.” Hoe moet ik dat vertalen: het oefenen, het herhalen het repeteren van het begin? Hoe kan ik dit er uit halen zonder dat het er expliciet in zit? Het is de ouderdom van het gedicht dat me dat toelaat, alsmede de referentie naar de Potsherds. Er is in de wereld zo weinig en tegelijkertijd zo veel veranderd. Dat laat dit gedicht goed zien. Het strooien van kadavers ziet er nog altijd hetzelfde uit. En het prachtige beeld van de scherven die de wegen van de stad normaal bedekken, geeft ons een interessante kijk op onze eigen tijden. Wij dekken onze wegen niet met afval maar met asfalt, he afval van vroeger dat nu weer grondstof is.


Wij consumeren onze producten in een hels tempo. Wij verpakken alles als cadeautjes, produceren zoveel meer en gooien het sneller weg. Dit proces hete tot voor kort “de vooruitgang.” Maar, en daar ligt de hoop de hoop als wens en de hoop als roekeloze stapel, het verdwijnt weer, snel. Wij consumeren ook ons eigen afval. Dat heet nu “de vooruitgang.” De armoede heeft daar al veel langer ervaring mee. Die heeft altijd al van het afval van anderen geleefd. Die oefenen het beginsel van de architectuur met het afval. Op het internet, waar zelfs het afval slechts een virtueel bestaan lijdt en vooral metaforisch bedoelt is, zijn vele websites over afval. Ik heb daar gelezen hoe lang ons afval blijft nabestaan. Zelfs het meest hardnekkige plastic, blijft maar een paar honderd jaren herkenbaar. Historisch gezien is dat niets. Ons bestaan hier op aarde zal niet in tastbare materiele objecten te lezen zijn, slechts in code. Binaire code. Alles wordt geconsumeerd. Het afval lost zich op als teken. Het transformeert zich mededogenloos. Het lost zich op in de recycling. Waar wij zo van houden. Ons afval wordt als die kadavers die als vet in de zon oplossen. En dat is prachtig. Wij zullen de geschiedenis in gaan als de minst arrogante samenleving, die niets heeft achter gelaten dan eeuwig reproduceerbare code. En dat is een hele knappe prestatie. Maar wel jammer, niemand in de toekomst zal kunnen genieten van onze prachtige verpakkingen, onze fantastisch “design”. Ja, wel voor een paar honderd jaar, maar er hoeft maar iets te gebeuren, een oorlogje, een nucleaire bom en dan is het gebeurd. Wat een stilte, Hoe suist de wind. De traditionele functie van het afval is dat het ons een bewijs geeft van ons bestaan, van ons territorium. Het is de aanduiding van de grens, en de aanduiding van gewoonte, oriëntatie en wellust. Het vertegenwoordigt de overgebleven drang om territorium en reproductie mogelijkheden vast te stellen. Wij kijken naar het afval als een hond aan de plas ruikt en aan de plassertjes van andere honden ruikt. Het geeft ons belangrijke informatie. Nu is met Sir John Harrington’s flushing toilet uit 1596, de stank al lang verdwenen. Maar de territorialiteit van het afval is nog alom aanwezig. Het is een belangrijk sociaal onderscheidingsmiddel.


Mijn collega in Jamaica vertelde me van een dorpje in Senegal waar het afval altijd op de zelfde plaats wordt gestort. Bewust. Het dorpje lag vroeger op het land, net buiten de stad. Het afval werd, zoals in vrijwel iedere samenleving netjes op de periferie gestort, waar het hoort. Maar de stad is gaan groeien en heeft het dorpje opgeslokt in die groei. Toch weigeren de mensen van het dorpje hun afval elders te storten. Het afval hoort daar, de stad niet. De plaats is ontplaatst, maar dan anders om. Het is nog wel de grens van hun dorp maar tevens het midden van een nieuwe stadswijk. Dat is pas conservatief, en absurd maar oh zo poëtisch.
In Jamaica, waar het thema afval mij werd opgedrongen omdat het daar overal is, doen zich een aantal verschijnselen voor die ik wil begrijpen. Langs de kant van de weg liggen overal dode honden en dode geiten. Ik heb ontdekt dat dit het teken is van een vrolijk genot, een hilarische sport. Honden zijn “fair game” voor de enthousiaste autobestuurders, meestal jonge mannen. Het is een vrolijke jacht. Op een rit van 50 kilometer mag men 8 a 9 dode honden verwachten. Ze liggen daar, langs de kant van de weg, opgeblazen en stijf, tussen de ontelbare wrakken van auto’s wiens bestuurders te geestdriftig waren. En ze gaan al snel stinken. Toch worden ze meestal niet weggehaald. Tom is mijn getuige. De meeste mensen rijden met airconditioning aan in hun auto, dus de stank ontgaat hun in de Berkeleyaanse zin. Het bestaat niet om dat het zintuiglijk niet wordt waargenomen. Wij zijn trots op onze westerse maatschappij. En terecht, wij hebben immers de criteria voor die trots ook zelf uitgevonden en geformuleerd. Maar toch hebben we een fout gemaakt door onze houding tot het afval als maatstaf en embleem voor die trots te nemen. Waar Het Westen zich onderscheidt op het gebied van de afval is vooral waar Het Westen Berkeleyaanse tendensen toont. Beschaving wordt door ons gemeten in de afstand tussen de mens en zijn afval. Hoe groter die afstand hoe geciviliseerder wij ons voelen. Afstand zowel in werkelijke termen als in metaforische termen. Wij maken concentratie kampen voor al ons afval: sociale concentratiekampen, materiële concentratie kampen. In minder ontwikkelde landen (Ik houd van die frase omdat hij vooral onze eigen blindheid benadrukt) ligt het afval dichter om de mensen heen. In Jamaica bereikt die afstand een nulpunt. Afval is er overall en zo kleurrijk, zo vrolijk. Het is deel van de natuur.
Ik kom net terug uit Cuba. Een land dat nu door de meest surreële methoden gereduceerd is tot een armoedig land. De armoede daar gaat gepaard met een fantasievolle overlevingsdrang. Het afval daar is sterk gereduceerd tot een minimum. Het is kleurloos en substantieloos geworden. Tegen de tijd dat afval in Cuba afval wordt is het al half verteerd en kunnen alleen nog ziektes en bacteriën er wat mee aan. Het kleurloze afval van Cuba is de afval van een diepe ongewenste armoede. Het is indrukwekkend maar vooral emblematisch voor de enorme existentiële afgrond waarin Cuba zich bevindt. Die armoede dringt tot alles door maar laat tegelijkertijd zoveel honger achter, zoveel wensen. Het is geen vrolijk afval. Niet het vrolijke afval van de consumptie maatschappij, de verpakkingssamenleving le société emballé, waar elk object een cadeau moet zijn.


In Jamaica lopen er veel gekken rond. Zwaar onthutste mannen en soms ook vrouwen voor wie de wereld te veel is. Sommige praten hardop tegen zichzelf of met imaginaire anderen. Ze lopen op straat rond omdat hun concentratiekamp niet meer werkt. Bellevue Mental Hospital is sinds enige tijd in zo’n staat van verval geraakt dat de gekken er uit zijn ontsnapt. En de samenleving doet niet meer de moeite ze terug naar de geestelijke afvalplaats te brengen. Dus lopen ze nu “vrij” rond. Nu zijn er twee die een wonderlijke schizofrenie hebben ontwikkeld. In Liguanea, aan de rand van Uptown Kingston waar de rijke mensen wonen, loopt een jonge man rond. Hij draagt aan zijn lijf objecten die hij op straat vindt. Scheerschuim, of zelfs siliconenkit in zijn haar, vaak ook een roze lint om zijn penis, blikjes aan zijn arm. Het kan niet op. Nu, als je hem voorzichtig observeert dan zie dat hij een doel heeft in zijn leven. Ik zie hem altijd steentjes verschuiven, dingetjes oprapen en dan elders voorzichtig weer neerleggen. Wat doet die man toch? Er is nog een man die vele dagen languitgestrekt over de stoep van de Wallstreet van Kingston ligt te doezelen en te murmelen. Geen van beiden zijn bedelaars. Ze bedelen niet. Hun vermogen te communiceren is geheel verschrompelt. Deze man bindt kranten om zijn hoofd en armen en batterijen aan zijn pols. Op een dag dat ik zelf naar de bank liep om veel geld van mijn rekening te halen om daarna lekker naar de kust te vertrekken en een weekeindje uit te rusten in een villa met personeel. (ja dat is een ander probleem) zag ik dat hij zijn slag geslagen had. Zijn hele lichaam was omwonden met dikke bundels koperdraad die hij ergens had gevonden. In zijn dikke, gematte, vette haar staken elektriciteitstubes, van plastic, u kent ze wel. Er hing ook een schakelaar om zijn middel samen met een heleboel batterijen en stekkers. En nog altijd die kranten en tijdschriften. De eerste zwakke broeder is volgens mij een antihistoricus. Hij kent de topografie van zijn dwaalgebied immers zo goed dat hij iedere arbitraire instantie van stofwisseling tegen kan gaan. Elk steentje dat per ongeluk tegen de schoen van een voorbijganger komt, legt hij voorzichtig weer terug. Ieder stuk afval dat hij ziet draagt hij als trofee van de onvergankelijkheid, om daarmee de grond als stortplaats te ontzien. Alleen zijn lichaam mag veranderen, zijn plaats blijft hetzelfde. Zijn lichaam is het geweten van zijn dwaalgebied. Daar woont hij, opgesloten in zijn eigen geest. Hij zal nooit ouder worden. Hij zal niet oud worden. Ik heb hem enige maanden niet meer gezien. De andere zwakke broeder is biologisch intellectueel. Hij absorbeert kennis en energie door lichamelijke osmose. Die batterijen en kranten artikelen worden aan zijn lichaam gebonden om er de wetenschap en de energie uit te halen. Deze twee mannen, zo verward, zijn onsterfelijk geworden door het afval dat overal ligt. Juist die kortere afstand tussen de mens en zijn afval geven ongekende mogelijkheden tot transformatie. Afval wordt tot kunst verheven, en kunst weer tot afval.


Afval is een politiek instrument: het wrak dat de straten blokkeert in tijden van onrust. Het afval is een middel tot vergelding: de banden die om de nekken van afvalligen in brand wordt gestoken. Toch is het niet juist het afval daar de schuld van te geven. Veel belangrijker is de schilderachtige functie van het afval te onderkennen. Het is zo kleurrijk, zo vol rijkdom, zo vol herinnering. En het afval is vrijwel altijd het product van een vrolijk moment, de vervulling. Druk pratende mensen, hard rijdende mensen, lachende mensen, gooien hun afval langs het pad dat ze volgen. Het ligt daar en wordt orthografisch, een herinnering aan het eeuwige gelach. In Jamaica, zoals in veel armere landen, wordt het afval tot een pathetische wedergeboorte gebracht. Als een rite van de eeuwige herhaling van het begin. Eindeloze huisjes en winkeltjes, de eenvoudigste gebouwtjes, alsof ze net het bouwen hebben uitgevonden, worden liefdevol vervaardigd van het afval dat op straat ligt of, nog voor het tot afval verklaard kan worden, gestolen wordt. Deze huisjes zijn als boeken, ze doen de klaagzang van Victor Hugo stilzwijgen. “Ceci tuera cela,” het gedrukte boek zou de kathedraal als vorm van literatuur doen sterven. Maintenant cela va ressusciter ceci: het afval is gaan leven en gaan spreken. Deze huisjes en winkeltjes spreken maar zijdelings over hun commercie, hun hoofd thema is de proclamatie van hun zijn.


Jamaica is een museum van gedrag en van de dwingende pogingen tot ontwikkeling en vooral ook de moedeloze mislukking daarvan. Het land ligt vol afval, groot afval, afval dat miljoenen guldens heeft gekost en al afval is voordat het ooit tot zijn recht komt als machine. Maar wat gebeurd er met dat museum? Het afval wordt deel van de natuur. Delen vergaan. Maar wanneer het in tact blijft ben ik het gaan bewonderen. Het wordt op zeer schilderachtige manier opgeslokt door de natuur. Roestende wrakken liggen aan de kust en op het witte strand. Roest dat bloeit als bloemen, het roestende ijzer zet uit en barst open in volle schoonheid. Het is eigenlijk wonderschoon. En waar afval niet onhygiënisch en vies is, kan het daar niet als schilderachtig gezien kunnen worden? Het heeft “pathos”. En die schilderachtige benadering die de emotionele component van het object er bewust uithaalt, hoort ook bij de geschiedenis van Jamaica. William Beckford, de armere neef van de rijke William Beckford, die jullie ongetwijfeld kennen van Fonthill Abbey, heeft een beschrijving van Jamaica gemaakt in de vroeg negentiende eeuw. Hij beschrijft het schilderachtige beeld van slaven die in het donker een huis proberen te redden van de vlammen, hij beschrijft het schilderachtige beeld van slaven aan het werk in de suiker plantage, hij beschrijft het schilderachtige beeld van aardbevingen en orkanen. Het schilderachtige is schilderachtig omdat het problematisch is en dus onze aandacht trekt. En nu wilt u mij het genot ontnemen het afval op die manier te beschrijven? Mooi niet. Het afval is een integer onderwerp. Filosofisch gezien is het schilderachtige natuurlijk een vrij goedkoop instrument. Als ik het afval op zuiver formalistische criteria zou beschrijven dan moet u het toch met mij eens zijn dat het verschil tussen het oranje bloempje in de weide en het blauwe Pepsi flesje op het gras, zeer problematisch is. Maar waar ligt precies het verschil?

     

 

Contact me at: jacob@voorthuis.net

copyright © jacob voorthuis 1994-2011

All written material on this page is copyrighted.

Please cite Jacob Voorthuis as the author and Voorthuis.net as the publisher.