Bij het bekijken van naakte dames in uitdagende en uitnodigende posities komt het denken het dichtst bij zijn biologische bron. Dames zijn er veel op deze tentoonstelling, ongekleed op de foto, en, opvallend veel, gekleed als bezoeker. Het is een mooie tentoonstelling in het NAiM, een eventuele reis naar Maastricht nog meer de moeite waard dan het altijd al is. Het is eenvoudig opgezet, elegant aangekleed en biedt stof tot reflectie.
De constructies van de verschillende stellages, bedacht door Event Architecture, zijn op zichzelf al een plezier om tektonisch te ontleden: ingenieuze hout verbanden en een geestig ruimte- en materiaalgebruik. De eerste en grootste stellage die men aandoet is een rek waarop bijna alle Playboy Tijdschriften van het begin in 1953 tot en met 1979 staan tentoongesteld. Je mag ze doorbladeren, mitst je witte handschoenen aandoet die daar speciaal voor zijn neergelegd. Het is een komisch gezicht om de bezoekers op dat moment te observeren door de speciaal aangebrachte kijkgaten.
Over voyeurisme gesproken, wat vooral opvalt is dat de geschiedenis van het naakt subtieler is dan de spreuk “naakt is naakt”. De centerfolds van de oudste tijdschriften werken met luikende ogen en aandoenlijke suggestie via nauwelijks onthulde, sterk welvende torpedo vormen gepresenteerd in een romige omgeving, terwijl de dames uit de jaren zeventig rauwer en zomerser zijn, maar ook onschuldiger. Nergens is er een teken van de pneumatische, machinale tweetakt waar de hedendaagse pornografie het van moet hebben en waardoor Playboy uiteindelijk op zijn concurrenten heeft moeten inleveren. Daarvoor was Playboy dan weer te chic.
Overigens viel het mij op hoeveel kaften ik uit een diep verleden herkende als iconen van mijn eigen prille en ongemakkelijke seksuele inductie, maar misschien moet dit verhaal daar niet over gaan, alhoewel juist dit aspect moeilijk te vermeiden is; de tentoonstelling is een confrontatie met een diepgelegen zelf.
Terug naar de tijdschriften dan maar. Konijnenoortjes van verschillende kleuren zijn als boeklegger gebruikt om de bezoeker naar de “interessante artikelen” te wijzen die direct relevant zijn voor het thema van de tentoonstelling: Playboy Architecture. Het was het onderwerp van een uit de hand gelopen seminar van de kunsthistorica Beatriz Colomina aan de Universiteit te Princeton in de VS.
Maar wat is dan Playboy Architecture? Daar zijn verschillende antwoorden op mogelijk die ook vrijwel allemaal in de tentoonstelling aan bod komen, meestal in de vorm van kleine ruimtelijke privé enclaves die thematisch en intiem zijn ingericht. Ten eerste is er natuurlijk de architectuur die in opdracht van Playboy gerealiseerd is, van Hugh Heffner’s pleasure-dome in Beverly Hills, tot aan de vele Playboy Clubs en Playboy Resorts. Daar hoort natuurlijk ook het indertijd beruchte Playboy vliegtuig bij met zijn “slaapkamer”. the stuff that dreams are made of. Voor de rest betreffen het gebouwen en interieurs grotendeels uit de jaren zestig en zeventig, meestal van een redelijk generisch modernisme dat zichzelf slechts laat verbijzonderen door het alom aanwezige konijn-in-rok icoontje. Misschien is het speciale karakter van die architectuur het beste te herkennen in het interieur, in de vele lage luie stoelen en banken, de dikke pluizige tapijten en het vele gadget-comfort, strikt rond het obligaat grote ronde bed met bruine lakens gerangschikt op afstand van een luie arm. Een mooie foto van Hugh Heffner aan het werk op zo’n bed omringd door papieren en foto’s van naakte dames, meerdere telefoons en ander gemak uit de jaren vijftig, alsmede een onverklaarbare schaal toffeeappels, vormt wat dat betreft een hoogtepunt.
Sowieso is de meest heldere duiding van Playboy Architecture te vinden in de ontleding van Hugh Heffner’s eigen fantasieën, gerealiseerd in zijn eigen super gecontroleerde huis in Beverly Hills. En die ontleding is uiterst leerzaam. Zo was de diepte van het water in het zwembad precies afgestemd op de gemiddelde lengte van een vrouw die, staand, haar genereuze giften net boven de waterlijn vrolijk kon laten deinen tijdens de feestelijke en vaak hilarische voorpret.
Van wellicht groter academisch belang is de life-style waarmee Hugh Heffner de ideale biotoop van de playboy liet conceptualiseren in zijn tijdschriften, volledig met een route de séduction als route architecturale waar de geëcarteerde kleding de afgelegde route door het appartement uitstippelde en daarmee het wonen van de Playboy tot een eenduidige serie handelingen wist te reduceren. Maar veel meer dan een tijdsbeeld van het luxe wonen geeft het niet echt, een tijdsbeeld dat ook andere, minder beladen woonfantasieën, kan schagen.
Als laatste, en naar mijn gevoel het meest banale, is er het concept Playboy Architecture waar zowel Siegfried Giedion als Reyner Banham, twee zwaargewichten in de twintigste eeuwse architectuurkritiek, mee schermden. Voor beiden betrof het min of meer een concept dat een momentum voelbaar moest maken waar de maatschappij zich na de tweede wereldoorlog door liet vervormen, namelijk een nogal primitivistische versie van het vrijheidsideaal, vervlochten met het primaat van de consumptie economie. Het waren factoren die in combinatie de identiteit van alles en iedereen in toenemende mate ging bepalen en waartegen de zaken gemeten konden worden. Beiden architectuurcritici probeerden een profetische rol te spelen in deze ontwikkeling, de jongere Banham door dit momentum te verheerlijken en de oudere Giedion door het als profeet van de ondergang te hekelen als ‘eclectisch’ en dus niet meer zuiver modern: Playboy was symptoom van zowel ziekte als gezondheid, het werd ideaal én zondebok.
Waar naar mijn gevoel toch te weinig expliciete aandacht voor is in de tentoonstelling, is de ruimtelijke context waarin het zichzelf offerende naakt zich nestelt als Babylonische tempelgediende die zichzelf bloot geeft aan de goden van de eigen fantasie. In die zin is het passend dat het meest absurde en succesvolle product van de Engelse zelfbeeld-productie-industrie, James Bond, juist die ruimtelijke context thematiseert in de zorgvuldig geselecteerde ruimtes van zijn meest pregnante verleiding-scenes. Een film fragment uit Diamonds are Forever (1971) is dan ook terecht in de tentoonstelling opgenomen waar Sean Connery met twee stoere meiden, Bambi and Thumper, een sexy gevecht aangaat, dat hij uiteindelijk op ongeloofwaardige manier wint in het heerlijk natte zwembad, te midden van de overdadige moderne betonbarok van John Lautner’s ontegenzeggelijk maar allerminst zichzelf-verontschuldigende luxe-gedrocht Elrod House in Palm Springs.
Het geeft aan waar Playboy Architecture uiteindelijk, na al het geïntellectualiseer, toch min of meer op neer komt, de moeizame grens tussen de immer bronstige vieze man en zijn onredelijke avatar van zijn heldendromen, de man die zijn eigen verlangens kundig heeft weten om te draaien zodat de vrouwen naar hem verlangen. Het is, ik speculeer, de oudste fantasie. De vleesgeworden imitatie van James Bond wordt ons gepresenteerd in de schmutzige toespelingen van de oude Hugh Heffner veelvuldig gefilmd in zijn te glimmende rode kamerjas met zijn burleske kapiteinshoedje die het zich kan veroorloven zijn glaasje melk opgediend te krijgen in een speciaal daarvoor gereserveerd ijskoud glas. Ontwapenend.
Ik was ooit in een van zijn Playboy Clubs. Ik was net achttien en uitgenodigd door een serieus rijke schoolvriend van me. We liepen rond, het was 1978 in Londen, en ik werd natuurlijk meteen betoverd door de Bunnies, godinnen met lange benen in belachelijke kleding die maar al te duidelijk maakten waar vrouwen volgens sommige mannen voor zijn maar daar zeker niet zo maar aan toe gaven; ze waren heilig, geen fratsen, dat waren de regels. Achter me hoorde ik opeens twee mannen elkaar op een uiterst obscene manier met de dood bedreigen. Ik keek beduusd om en zag twee keurige heren, in nette, dure pakken, elegant zittend op comfortabele luie stoelen. Op dat moment is de wereld voor mij veranderd van één waar beeld en betekenis, verwikkeld in een eeuwige intieme dans, harmonisch in elkaar opgaan, tot één waarin beeld en betekenis geheel los van elkaar zijn komen te staan om soms vluchtige, meestal achterdochtige bondgenootschappen met elkaar aan te gaan.
Op de tentoonstelling zien we een lipstick met daarboven het citaat: Alles ist Architectur. Maak de grap maar niet af.
Dit artikel werd eerst gepubliceerd op de website van Archined
|
|
|