Brief aan Jolande 26 Juni 1996: Het is hier dan ook nooit triest, zelfs
met al die ellende zo dwingend om je heen, de psychisch uitgebalanceerde
zwervers, de onbeschijfelijke armoede in bepaalde wijken van de stad, wijken
die eigenlijk op het duurste grond staan en waar de banken hijgend van
anticipatie naar kijken, en het zuivere, gevoelloze geweld waarmee iemand
zonder te veel omhaal kan doden en gedood kan worden. De ellende wordt hier zo
diep getolereerd. Neem het mensje dat dagelijks een zwaar supermarkt-karretje
de heuvel op duwt in de richting van ons huis; zwaar beladen met warm bier en
cola verdient ze haar centjes door die warme drankjes te verkopen aan de
bewakers van onze mooie huizen. Maar als ze ‘s avonds terug loopt weet ze dat
ze berooft zal worden door een jonge man zonder zorgen en een dik geweer. En de
volgende morgen is ze er weer. Onder een parasolletje, met een glimlach.
Gisteren ging ik onze babysitter halen in een wat moeizame wijk in Kingston. Ik
had mijn oudste zoon bij me. Die was bij een vriend gaan spelen en met kleren
in het zwembad gedoken. Wat een pret. Ik draai de auto om in het stoffige
straatje met autowrakken en lamme jongens en zwangere honden toen ik een geluid
hoorde. Nu ken ik het geluid van geweren niet echt goed. Maar opeens zag ik
geen vier meter achter me een politie agent die met een groot geweer en zorgen
in zijn blik naar mij keek. Ik had de verkeerde nummerplaten voor die wijk. Ik
behoorde alleen in de fijne plakken rond te dwarrelen. Ze hadden net, voor een
onduidelijke reden, een heel stel jongens tegen de muur gezet. Ik stond in de
weg. “Mogen we blijven kijken pap”schreeuwde mijn opgewonde zoon.