Road Sweeper

De Tijd, 15 November 1995: Straatveger

En dan zie je zo’n man, een Jamaicaanse man, gevangen door zijn kleur, zijn kleren, zijn fysiek, zijn manier van spreken en zijn laconieke bewegingen, gevangen in een rij van oordelen en vooroordelen van ver en nabij, vijf uur ‘s-ochtends werken op straat. Bereidwillig verander je je oordeel: hij werkt hard: hij schraapt de straat behendig met een schep, en veegt kordaat met een bezem; werk dat hem uren bezig houdt vanaf 5 uur ‘s-ochtends. Het zweet stroomt over zijn rug.

            Niemand zal het ooit waarderen. En terecht niet. Een straat in Kingston, al is het goed geveegd en hard geschraapt, is nog steeds vies. Het is vies omdat de gebouwen en wegwerpselen er omheen, de invalide autos er op, de afschuwlijke gaten er in, de verwarring van draden er boven, allemaal samenspannen om het werk van de straatveger geheel onzichtbaar te maken. Werk is hier vaak onzichtbaar omdat er zoveel meer werk over blijft.

            Daarbij is deze baan van de straatveger waarschijnlijk slechts de eerste van drie op-elkaar volgende banen. Elders is hij helemaal geen straatveger. Wel is hij altijd moe. En als hij dit werk goed doet is hij later te moe om nog verder te gaan. De houding van mijn straatveger is: “ik wordt er toch niet goed voor betaald, en ik ben moe, dus waarom zou ik het goed doen” Dat is een alleszins redelijke houding, die tevens de neerwaardse spiraal van de toenemende sociale ellende bevorderd. Dat is de aardige theorie, die vooral bij voelende mensen veel validiteit vindt. Toch dekt dit argument de waarheid alleen op bepaalde plaatsen. Er heerst een andere theorie van epidemische proporties die vooral wordt verdedigt door mensen met sterke meningen. Deze luidt dat als de straatveger wel goed betaald zou worden, dat hij het werk dan ook niet zou doen,  nu omdat hij het geld minder nodig zou hebben. Wat een prachtig argument!

            Een taxi-chauffeur die mij van A naar B aan het brengen was, had geen uitleg, maar wel een oplossing: hij had in de bouw gewerkt en vond dat het ambtelijke apparaat op een zelfde manier georganiseerd moest worden als de bouw: Salaris bepaald op basis van de hoeveelheid meetbaar werk: Politiemensen moesten worden beoordeeld op de hoeveelheid bonnen en arrestaties. Ambtenaren op de hoeveelheid formulieren die zij produceren, brandweermannen op de hoeveelheid brand, en ik zag zijn wereld, betaalde voor de rit, en zag dat het goed was.